1. Op Juni komt het aan,
of de oogst zal bestaan. |
16. Een boon in Juni geplant,
geeft vijftig in een hand. |
2. Niet te koel, niet te zwoel,
niet te nat, en niet te droog,
vult de schuren hoog. |
17. Gaat Juni goed voorbij,
dan is men in juli nog blij.
|
3. Als 't koud en nat in Juni is,
dan is 't heel het jaar ook mis. |
18. Is de zomeravond mistig,
dan is het weer met gaven kwistig. |
4. Braakmaand nat,
ledig schuur en vat. |
19. Is de lucht 's nachts opgeklaard,
mogelijk zich nog nachtvorst openbaart. |
5. Is Juni nat en guur,
wordt alles slecht en duur. |
20. In Juni weinig regen,
voorspelt een grote zegen. |
6. Blaast Juni uit de noordkant,
zo waait hij koren van het land. |
21. Juniweer, decemberweer.
|
7. Als de noordenwind in Juni gaat,
komt het onweer wel te laat. |
22. Juni, zesde maand van het jaar,
al het groensel groeit te gaar. |
8. Zoals Sint Memardus 't weder vindt,
blijft hij zes weken met zijn wind. |
23. Een wei die in Juni niets geeft,
is niet waard dat ze leeft. |
9. Hoort ge in Juni de donder kraken,
dan maakt de boer vast goede zaken. |
24. Wanneer Johannes is geboren,
't lengen der dagen is verloren. |
10. Juni met veel donder,
brengt de oogst ten onder.
|
25. Als in Juni vocht en koude kwelt,
dan wis voor 't hele jaar niets goeds
voorspelt. |
11. Regent het op Sint Barnabas,
zwemt de oogst in een waterplas. |
26. Is Juni koud en nat,
de boer zijn zak is plat. |
12. Juniregen, goddelijke zegen.
|
27. Juniregen is goddelijke zegen,
komt zonneschijn daarbij,
maakt boer en stadslui blij. |
13. Is het op Sint Antonius nat,
de boer verdrinkt van verdriet zich zat. |
28. Juni dondergevaar,
is een vruchtbaar jaar. |
14. Zo heet het is in Juni,
zo koud het is in december. |
29. Schijnt de zon op Sint Paulijn,
dan zal gans het jaar kermis zijn. |
15. Regen met Sint Veith,
regen zes weken in een tijd. |
30. Vliegt de zwaluw hoog,
't blijft overwegend droog. |