Meten van het weer

Meten van het weer

Home
Hoger


Om het weer te begrijpen en het gedrag te kunnen voorspellen, moeten we de eigenschappen van de atmosfeer kennen. Daarnaast kan het van belang zijn te weten hoe het zicht is en hoeveel regen of sneeuw er is gevallen. Deze parameters kunnen worden gemeten met uiteenlopende instrumenten, van zelf gemaakte regenmeters tot ron de aarde draaiende satellieten. Bij het opzetten van een eigen weerstation kan men het beste beginnen met bijvoorbeeld een doosbarometer, een maximum-minimumthermometer en een eenvoudige regenmeter. Na een tijdje kan hieruit een uitgebreid, computergestuurd instrumentarium groeien.

Luchtdruk.
Schommelingen in de luchtdruk kondigen vaak weersveranderingen aan. Snel dalende luchtdruk bijvoorbeeld wijst erop dat een lagedrukgebied nadert dat regen kan brengen. Een standaard doosbarometer (het meest gebruikte instrument) mag bij geen enkele weeramateur ontbreken.
Een doosbarometer of aneroïde-barometer bestaat uit een vrijwel luchtledige doos van staal of beryllium. Als de luchtdruk daalt, zet de doos uit. Deze beweging wordt via een stel hefbomen vergroot overgebracht op een wijzer, die is verbonden met een pen en zo de veranderende luchtdruk weergeeft op een langzaam draaiende trommel met grafiekpapier. In het algemeen kan men de barometer het best binnenshuis houden, uit de buurt van zonlicht en luchtstromingen. Wordt de trommel namelijk teveel verwarmd of afgekoeld, dan ontstaan er fouten in de registraties. Men kan een barometer gebruiken voor het volgen van de ontwikkeling van hoge- en lagedrukgebieden in de streek waar men woont. Dit kan ook autmatisch worden gedaan met behulp van een barograaf of een computergestuurd instrument. Aangezien de luchtdruk afhangt van de hoogte, wordt de barometerdruk gewoonlijk omgerekend naar zeeniveau. Een omrekeningstabel is meestal wel te verkrijgen bij een weerkundige dienst.
Doosbarometers kunnen na verloop van tijd een geringe afwijking gaan vertonen en moeten dus regelmatig worden bijgesteld. Absolute metingen van de luchtdruk worden verricht met behulp van een barometer die de hoogte van een kwikkolom in een vacuüm aangeeft.
De luchtdruk wordt aangegeven in hectopascal (tot voor kort ook bekend als millibar) en soms ook in millimeter kwik. Moderne precisie-instrumenten kunnen worden afgelezen met een nauwkeurigheid van ongeveer 0,1 hectopascal.

Temperatuur.
De meeste thermometers bevatten kwik of alcohol: vloeistoffen die uitzetten als ze worden verwarmd en inkrimpen wanneer ze afkoelen. Maximum- en minimumthermometers hebben metalen staafjes die de hoogste en laagste temperatuur in een bepaalde waarnemingsperiode aangeven.
Een thermograaf is een zelfregistrerende thermometer die meestal is gemaakt van 2 metalen plaatjes die aaneen zijn gelast. Als de temperatuur verandert zetten de metalen in verschillende mate uit waardoor het plaatje vervormt. Deze vervorming wordt vertaald naar een temperatuurverandering en op dezelfde manier vastgelegd als bij een barograaf.
Om de juiste luchttemperatuur te kunnen meten, moet men de thermometer(s) in een beschutte ruimte plaatsen, of op een plaats die altijd in de schaduw zit. Minimumtemperaturen zijn het meest geschikt voor het vergelijken van opeenvolgende dagen, omdat zij gewoonlijk optreden in afwezigheid van (direct of indirect) zonlicht.
De eigen metingen kunnen worden vergeleken met die van het meest nabije officiële weerstation. Als het gebied waar u woont niet te dicht is bebouwd of op een andere hoogte ligt, zullen de temperaturen niet meer dan een graad of twee verschillen. In de V.S. wordt de temperatuur meestal nog gegeven in graden Fahrenheit. In de meeste andere landen is de Celsiusschaal in gebruik.

Regen en Sneeuw.
Een effectieve regenmeter bestaat uit een trechter die in een pot of fles met nauwe hals is gestoken: hierdoor wordt de verdamping van de opgevangen neerslag voorkomen. De regenval wordt gemeten in millimeters.
Metingen met behulp van zo'n regenmeter of pluviometer worden beïnvloed door de wind en door wervelingen. Door het feit dat de regenval van plaats tot plaats sterk kan variëren, kunnen alleen de eigen metingen een inzicht geven in de situatie ter plekke. Tuiniers bijvoorbeeld moeten de variaties in regenval goed in de gaten houden. Sneeuwval meet men het best door een maatstok verticaal in de sneeuw te duwen totdat men de bodem voelt.

De Wind.
Voor het meten van de snelheid van de wind heeft men een halvebol-anemometer nodig. Deze bestaat uit 3 of 4 holle halvebollen die zijn bevestigd op een verticale as. Hoe sterker de wind, des te sneller draait de as. Bij de eenvoudigste modellen wordt het aantal omwentelingen geteld door de waarnemer. Bij sommige modellen wordt dit aantal weergegeven op een schaalverdeling. Er zijn ook elektronische anemometers die een onderbroken weergave van de windsnelheid geven.
En anemometer moet worden geplaatst op een redelijk open terrein, of op zo'n hoogte dat de verstorende effecten worden vermeden. Als er geen geschikte plaats is om de meter te installeren, kan men een anemometer gebruiken die men in de hand kan houden. Of men kan de windsnelheid afleiden uit de effecten die worden aangegeven in de Beaufortschaal.
Windvanen en windzakken geven de richting aan van de wind aan en de stand van de windzak zegt ook iets over de snelheid van de wind. Ook deze 'instrumenten' moeten zich buiten de invloed van bomen en gebouwen bevinden.

Zonneschijn en Bewolking.
Het aantal uren zonneschijn per dag kan worden gemeten met behulp van een zonneschijnmeter, waarin het zonlicht door een glazen bol wordt geconcentreerd op een strook papier.
Terwijl de zon langs de hemel beweegt, brandt hij een spoor in het papier en als er wolken voor de zon schuiven wordt dit spoor onderbroken.
Vanaf de aarde is er geen methode om nauwkeurig het gedeelte van de hemel te meten dat met wolken bedekt is. Meteorologen leiden dit vooral af uit satellietopnamen. Voor een weeramateur is het echter interessant om een ruwe schatting te maken van het type en de uitgebreidheid van de bewolking.

Vochtigheid.
Om nauwkeurig de vochtigheid van de lucht te kunnen meten, heeft men een nattebolthermometer en een drogebolthermometer nodig. De vochtigheid hangt af van de temperatuur: warme lucht kan veel meer vocht bevatten dan koude lucht. Deze variatie betekent dat we gewoonlijk niet de absolute vochtigheid meten, maar de hoeveelheid vocht met betrekking tot het maximum vocht dat lucht van een bepaalde temperatuur kan bevatten. Deze relatieve hoeveelheid wordt uitgedrukt in procenten.
De nattebolthermometer is een goed geventileerde thermometer waarvan de bol is ingepakt in een lapje katoen. De temperaturen van de nattebol- en de drogebolthermometer worden met elkaar vergeleken, waarmee dus de temperatuur van de verzadigde lucht wordt vergeleken met die van gewone lucht. Als de natte- en de drogebolthermometer dezelfde waarden aangeven, moet de lucht verzadigd zijn met vocht en bedraagt de relatieve vochtigheid 100%. Dit betekent dat de lucht zijn dauwpunt heeft bereikt en dat er 's nachts dauw of rijp kan ontstaan.
Andere instrumenten voor het meten van de vochtigheid zijn de hygrometer en de hygrograaf. Biij een hygrometer wordt de relatieve vochtigheid weergegeven op een schaalverdeling. Bij een hygrograaf wordt de relatieve vochtigheid vastgelegd op een strook papier. Beide instrumenten werken het best bij hoge temperaturen en vochtgehalten.
Mensenhaar zet in vochtige lucht uit en krimpt als het droog wordt. Daarom bevatten sommige hygrometers en hygrografen haren die onder een zekere spanning staan.

Naar het begin van deze pagina.